Voor particulieren

Overbruggingswet box 3

Samen met het Belastingplan 2023 presenteert het kabinet het wetsvoorstel Overbruggingswet box 3. Deze overbruggingswet zorgt voor een aangepaste box 3-heffing in aanloop naar het nieuwe stelsel. Vanaf 2026 zal de box 3-belasting worden geheven over het werkelijk genoten rendement.

Bron: Overbruggingswet box 3

Ingangsdatum: 1-1-2023

Status: Wetsvoorstel

Gerelateerde opleiding:

Op 24 december 2021 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen over de belastingheffing in box 3. De kern van dit arrest is dat het box 3-stelsel in bepaalde situaties in strijd is met het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). Dit moet hersteld worden. Bij dit herstel maakt de overheid een onderscheid tussen het verleden, het heden en de toekomst:

  • De Wet rechtsherstel box 3 regelt het rechtsherstel voor de massaalbezwaarmakers over de jaren 2017 t/m 2020 en voor alle belastingplichtigen in box 3 van wie de aanslag nog niet onherroepelijk vaststond (hieronder vallen ook alle aanslagen over 2021 en 2022).
  • De Overbruggingswet box 3 voorziet in een tijdelijke wetgeving waarbij de belastingheffing in box 3 gebaseerd wordt op de werkelijke samenstelling van het vermogen.
  • De regering wil per 1 januari 2026 een nieuw box 3-stelsel invoeren waarbij inkomsten uit vermogen worden belast op basis van het werkelijke rendement. Een eerdere invoering van dit nieuwe stelsel blijkt niet haalbaar.

Overbruggingswet box 3

In de Overbruggingswet box 3 wordt de belastingheffing in box 3 gebaseerd op de werkelijke samenstelling van het vermogen. Hiervoor wordt het vermogen onderverdeeld in drie categorieën:

  • banktegoeden;
  • schulden;
  • overige bezittingen.

Voor iedere categorie geldt een apart forfaitair rendementspercentage. Dus in tegenstelling tot het verleden is nu alleen het veronderstelde rendement over de werkelijke verdeling van het vermogen nog forfaitair vastgesteld.

Voor de definitie van banktegoeden wordt aangesloten bij het begrip “deposito” uit de Wet op het financieel toezicht (art 1.1 Wft):

Deposito: Een tegoed dat wordt gevormd door op een rekening staande gelden of dat tijdelijk uit normale banktransacties voortvloeit, en dat een bank onder de toepasselijke wettelijke en contractuele voorwaarden dient terug te betalen met inbegrip van termijndeposito en een spaardeposito.

Dit betekent dat alle box 3-bezittingen (bijvoorbeeld vorderingen, aandelen, obligaties en vastgoed (niet zijnde de eigen woning)) die niet vallen binnen de definitie van deposito en die geen schulden zijn, als “overige bezittingen” worden aangemerkt. Een uitzondering hierop geldt voor contant geld. Contant geld wordt opgenomen in de categorie “banktegoeden”.

Voor iedere categorie zal jaarlijks een forfaitair rendementspercentage vastgesteld worden:

  • Het percentage voor banktegoeden wordt gebaseerd op het gemiddelde maandelijkse rentepercentage op deposito’s van huishoudens, met een opzegtermijn van maximaal drie maanden, gepubliceerd door de Nederlandsche Bank. Dit percentage wordt gebaseerd op de gegevens over de periode van januari tot en met november van het lopende kalenderjaar, waarbij de maand november dubbel wordt geteld.
  • Het forfaitaire rendementspercentage voor schulden wordt gebaseerd op gemiddelden van het lopende kalenderjaar. Hiervoor wordt aangesloten op de gemiddelde maandelijkse rente over het totale uitstaande bedrag aan woninghypotheken van huishoudens van het lopende kalenderjaar, gepubliceerd door de Nederlandsche Bank. Ook hier wordt dit percentage gebaseerd op de gegevens over de periode van januari tot en met november, waarbij november dubbel wordt geteld.
  • Het kabinet stelt voor om het percentage voor overige bezittingen te baseren op het langetermijnrendement van zowel vastgoed, aandelen als obligaties, zoals die in het huidige systeem geldt voor rendementsklasse II.

De forfaitaire rendementspercentages voor de categorieën “banktegoeden” en “schulden” worden pas na afloop van het kalenderjaar definitief vastgesteld. Het kabinet geeft aan dat op deze wijze het werkelijk in een kalenderjaar behaalde rendement zo goed mogelijk benaderd wordt.

Het kabinet kiest bij de vaststelling van het forfaitaire rendementspercentage voor schulden bewust voor een aansluiting op de rente van uitstaande woninghypotheken en niet op de rente van bijvoorbeeld consumptieve kredieten. Uit een analyse van de Belastingdienst blijkt dat het grootste deel van de schulden in box 3 betrekking heeft op onroerende zaken. Om deze reden vindt het kabinet het zeer aannemelijk dat het grootste deel van de schulden in box 3 is aangegaan als hypotheekschuld voor de financiering van onroerend goed.

Heffingsvrij vermogen

Het heffingsvrije vermogen in box 3 wordt in 2023 verhoogd naar € 57.000 (was € 50.650) per belastingplichtige.

Tarief

Het kabinet zal tot 2026 jaarlijks de belasting over het voordeel uit sparen en beleggen met 1% verhogen. Dit betekent voor belastingjaar 2023 dat over het voordeel uit sparen en beleggen in box 3 32% belasting geheven zal worden. In 2024 bedraagt het tarief 33% en in 2025 uiteindelijk 34%.

Peildatumarbitrage

De waarde van de banktegoeden, overige bezittingen en schulden worden één keer per jaar op de peildatum bepaald. Voor een belastingplichtige kan het interessant zijn om vlak voor de peildatum overige bezittingen (bijvoorbeeld beleggingen) te verkopen, waardoor deze lager belast worden als onderdeel van banktegoeden. Dit met als doel een lagere heffing in box 3 te realiseren. Dit wordt peildatumarbitrage genoemd. Het kabinet stelt in de Overbruggingswet box 3 een bepaling voor om deze vorm van arbitrage te voorkomen. De regering kiest voor een arbitrageperiode van drie maanden waarin de peildatum ligt.

Dit betekent dat een verkooptransactie en een tegengestelde (koop)transactie binnen drie maanden rondom 1 januari van enig jaar, beoordeeld kan worden als een arbitragehandeling.

De Belastingdienst zal risicogericht toetsen of sprake is van arbitragehandelingen waaraan geen zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. Op verzoek van de Belastingdienst moet de belastingplichtige onderbouwen waarom een transactie en tegengestelde transactie in deze periode een zakelijke transactie is.

Kan de belastingplichtige dit niet onderbouwen, dan kan dit tot correctie van de belastingheffing in box 3 leiden.

Enkele voorbeelden

Hieronder volgen enkele voorbeelden om de uitwerking van deze overbruggingswet te verduidelijken. In dit voorbeeld gaan we uit van de forfaitaire rendementen die de memorie van toelichting bij de Overbruggingswet hanteert. De werkelijke forfaitaire rendementen worden jaarlijks in januari van het volgende kalenderjaar gepubliceerd.

  • Banktegoeden: 0,10%
  • Overige bezittingen: 5,00%
  • Schulden 3,00%

Voorbeeld 1

Rob is risico-avers en kiest er bewust voor om zijn vermogen volledig aan te houden op een spaarrekening. Zijn vermogen bedraagt op peildatum 1 januari 2023 € 400.000.

De berekening van de te betalen belasting in box 3 gaat volgens het volgende stappenplan:

  • bereken het forfaitaire rendement;
  • bereken de rendementsgrondslag (bezittingen -/- schulden);
  • bereken het effectieve rendementspercentage (forfaitair rendement / rendementsgrondslag);
  • bereken de grondslag sparen en beleggen (rendementsgrondslag -/- heffingsvrij vermogen);
  • bereken het voordeel sparen en beleggen (effectief rendement x grondslag sparen en beleggen);
  • bereken de belasting box 3: voordeel sparen en beleggen x 32%.

De Overbruggingswet box 3 pakt voor Rob gunstig uit:

Forfaitair rendement

Banktegoeden € 400

Overige bezittingen € -

Schulden € -

-------

€ 400

Rendementsgrondslag

Bezittingen € 400.000

Schulden € -

-------------

€ 400.000

Effectief rendementspercentage 0,10% (Rendement/Rendementsgrondslag)

Grondslag sparen en beleggen € 343.000 (Rendementsgrondslag -/- heffingsvrij vermogen)

Voordeel sparen en beleggen € 343 (Effectief rendement * Grondslag sparen en beleggen)

Betaling box 3 € 110 (32% over voordeel sparen en beleggen)

Zoals verwacht worden spaarders ook in de overbruggingswetgeving ontzien.

Voorbeeld 2

Het vermogen van Frans, op peildatum 1 januari 2023, is als volgt verdeeld:

  • Banktegoeden: € 100.000 Ontvangen rente 0%
  • Overige bezittingen € 200.000 Rendement 5%
  • Schulden, na aftrek van de schuldendrempel € 100.000 Betaalde rente 3,5%

Belasting box 3:

Forfaitair rendement

Banktegoeden € 100

Overige bezittingen € 10.000

Schulden € 3.000

-----------

€ 7.100

Rendementsgrondslag

Bezittingen € 300.000

Schulden € 100.000

-------------

€ 200.000

Effectief rendementspercentage 3,55 % (Rendement/Rendementsgrondslag)

Grondslag sparen en beleggen € 143.000 (Rendementsgrondslag -/- heffingsvrij vermogen)

Voordeel sparen en beleggen € 5.077 (Effectief rendement * Grondslag sparen en beleggen)

Betaling box 3 € 1.624 (32% over voordeel sparen en beleggen)

De belastingdruk in box 3 bedraagt voor Frans in 2023:

Sparen € -

Beleggen € 10.000

Min rente schulden € 3.500

-----------

Rendement € 6.500

Belastingdruk box 3 24,99 %

Conclusie: voor belastingplichtigen die een werkelijk rendement genieten dat aansluit op de forfaitaire heffing is er geen sprake van een onevenredig zware heffing.

Voorbeeld 3

Erik heeft op 1 januari 2023 de volgende vermogensverdeling:

  • Banktegoeden: € 50.000 Ontvangen rente 0 %
  • Geldlening aan kinderen: € 450.000 Ontvangen rente 2 % (hypothecair)
  • Schulden € 0

Voor Erik zal de heffing in box 3 er als volgt uitzien:

Forfaitair rendement

Banktegoeden € 50

Overige bezittingen € 22.500

Schulden € -

------------

€ 22.550

Rendementsgrondslag

Bezittingen € 500.000

Schulden € -

-------------

€ 500.000

Effectief rendementspercentage 4,51 % (Rendement/Rendementsgrondslag)

Grondslag sparen en beleggen € 443.000 (Rendementsgrondslag -/- heffingsvrij vermogen)

Voordeel sparen en beleggen € 19.979 (Effectief rendement * Grondslag sparen en beleggen)

Betaling box 3 € 6.393 (32% over voordeel sparen en beleggen)

Voor Erik pakt de overbruggingswet heel anders uit. De belastingdruk voor Erik in box 3 komt uit op:

Sparen € -

Beleggen € 9.000

Min rente schulden € -

-----------

Rendement € 9.000

Belastingdruk box 3 71,04 %

Voorbeeld 4

Joan heeft op 1 januari 2023 de volgende bezittingen:

  • Banktegoeden: € 10.000 Ontvangen rente 0 %
  • Vordering op zoon: € 200.000 Ontvangen rente 2 % (hypothecair)
  • Vakantiewoning € 300.000 Rendement 0 %
  • Schuld, na aftrek van de schuldendrempel € 150.000 Betaalde rente 3 %

Voor Joan zal de heffing in box 3 over 2023 er als volgt uit zien:

Fiscaal 2023

Forfaitair rendement

Banktegoeden € 10

Overige bezittingen € 25.000

Schulden € 4.500

-----------

€ 20.510

Rendementsgrondslag

Bezittingen € 510.000

Schulden € 150.000

-------------

€ 360.000

Effectief rendementspercentage 5,70 % (Rendement/Rendementsgrondslag)

Grondslag sparen en beleggen € 303.000 (Rendementsgrondslag -/- heffingsvrij vermogen)

Voordeel sparen en beleggen € 17.263 (Effectief rendement * Grondslag sparen en beleggen)

Betaling box 3 € 5.524 (32% over voordeel sparen en beleggen)

Voor Joan pakt de overbruggingswet zeer nadelig uit. Het rendement over het vermogen bedraagt voor Joan -/- € 500, terwijl ze aan belasting in box 3 €5.524 moet gaan betalen.

Conclusie

Uit deze voorbeelden blijkt dat naarmate het werkelijk rendement voor de overige bezittingen sterker afwijkt van het forfaitair rendement, de Overbruggingswet box 3 leidt tot een onevenredig zware heffing over dit vermogen.

De kans is groot dat veel belastingplichtigen bezwaar zullen maken tegen deze wijze van belasten van hun vermogen. Dit geldt onder andere voor defensieve beleggers, bezitters van een vakantiewoning voor eigen gebruik, en belastingplichtigen die tegen lage rentevergoedingen een (hypothecaire) geldlening verstrekt hebben aan hun kind(eren). De vraag is vervolgens hoe de rechter uiteindelijk in een procedure oordeelt. In hoeverre is deze situatie vergelijkbaar met de situatie die door de Hoge Raad in strijd met het EVRM werd geacht?

Deel dit artikel: